IJzig

20 september 2011 - Longyearbyen, Spitsbergen en Jan Mayen

Het ruige, hoge noorden van Europa heeft me altijd aangetrokken. Een van mijn dromen was om naar Spitsbergen te gaan. Noordelijker kan haast niet. Na een avond puzzelen op de website van SAS, de enige maatschappij die in 2011 Spitsbergen aandeed, vond ik een combinatie van tickets die de reis heel betaalbaar maakte. Eenmaal in Tromso, een stad helemaal boven in Noorwegen, stapten we in het vliegtuig voor het laatste stuk: nog 2 uur vliegen richting de noordpool.

Ik was al eens in Ushuaia, hoegenaamd de meest zuidelijk gelegen stad ter wereld geweest. Nu was Longyearbyen aan de beurt, een nederzetting van 2000 inwoners die de naam heeft de meest noordelijk gelegen stad ter wereld te zijn.

Bij de nadering van de luchthaven van kon ik  de essentie van Spitsbergen, of Svalbard zoals de Noren zeggen, al zien: bergen en ijs. Er waren niet veel mensen in de  ’hoofdstad van de arctische wereld’. Het was ook al ver in september. Het toeristenseizoen liep op zijn eind, spoedig zou de lange en vier maanden lang letterlijk donkere winter beginnen.

Ik kreeg maar geen genoeg van het landschap op Spitsbergen: de kleuren, de bergen, de mist, het ijs.  Barre en ruige schoonheid. Op wat grotere afstand van het stadje, aan het punt van de gletsjer, was het allemaal nog indrukwekkender. Zonder gids was er geen beginnen aan, hij wist de weg, maar vooral: hij had een geweer bij zich om ijsberen te verjagen. Het is een eis, wil je je buiten de bebouwing van Longyearbyen begeven.

De relatie tussen Nederland en Spitsbergen gaat ver terug. De ontdekkingsreiziger Willem Barentz gaf de eilandengroep de zo Nederlands klinkende naam. Zowel in het Rijksmuseum als in het lokale Svalbard Museum vind je een vitrine met wollen mutsen van de walvisvaarders die hier in de 17e eeuw verbleven. Ze woonden in een nederzetting van de Noordse Compagnie met de toepasselijke naam Smeerenburg. De traan die hier werd gekookt uit walvisvet was een zeer gewilde brandstof in Europa. Minder bekend is een Nederlandse nederzetting van recenter datum: Barentzburg. De plaats, genoemd naar Willem Barentz, was in het begin van de vorige eeuw het thuis van  de Nederlandse Spitsbergen Compagnie. Lang duurde dat niet, de geplande winning van grote hoeveelheden steenkool bleek financieel niet rendabel. Al snel werd de hele boel overgedaan aan het Russische steenkoolbedrijf Trust Arktikoegol, dat er nu nog zit.

We bezochten Barentszburg op een zonnige, maar natuurlijk koude dag. Een uur varen langs reusachtige gletsjertongen en tussen ijsblokken door. De nederzetting was vergane glorie op zijn Russisch. Armoedig geklede mensen, huizen schots en scheef, de meeste verlaten. Voorzover de straten een wegdek hadden waren het verweerde stoeptegels, net zo scheef als de huizen. Ik heb ooit een interview gelezen met enkele van de 500 inwoners. Daar bleek niet uit dat zij ongelukkig waren met hun leven in dit verlaten oord. De voor Russische begrippen ruime salarissen maakte veel goed. En hun verblijf was maar tijdelijk. Net als het mijne.

Spitsbergen is niet van Noorwegen. Zo is het in 1920 bepaald in het Spitsbergenverdrag, dat destijds door negen landen, waaronder Nederland werd ondertekend. Weliswaar staan de eilanden onder Noors toezicht, ze zijn een eigenstandige entiteit. Inwoners van ondertussen meer dan 30 landen die zich hebben aangesloten bij het verdrag, hebben vrije toegang tot de archipel en mogen onder de zelfde voorwaarden als de Noren hier economische activiteiten ondernemen. De Noren echter hebben de belangrijkste taak op Spitsbergen toegewezen gekregen: de bescherming van de natuur.

Foto’s